Al doende leren

Een circusleven is altijd al uitdagend geweest. Je past je steeds aan omstandigheden aan. Je bent elke dag van ‘s morgens tot ‘s avonds aan het werk en vakantie heb je al helemaal niet. Het is niet zomaar een beroepskeuze, het is een levensstijl. Vaak werd je geboren in een circusfamilie en groeide je er in mee. Al was dat geen voorwaarde. Er waren ook de durvers. Zij die gebeten waren door de vrijheid, sfeer, magie, het leven en de sprong waagden.

Hoe werd je in zo’n dagelijkse realiteit die circustechnieken dan meester? Dat gebeurde onderweg, al doende, mee reizend met gezelschappen. De winterperiode gold als moment bij uitstek voor het bijschaven van techniek en het ontwikkelen van nieuwe acts.

Sinds begin deze eeuw duiken de eerste circusscholen op. Al snel volgen workshops, initiaties, kampen, voor jong en oud. Circustechnieken aanleren is vandaag de dag mogelijk voor al wie wil.

Een duik in de (lokale) geschiedenis

François Erasmus (1775-1847), later Blondin genoemd, zette de stap naar de circuswereld. Hij was de eerste circusuitbater van België. Zijn vader kwam uit Aken, zijn moeder uit Schelderode. Zelf werd hij geboren in Gent als jongste van een kroostrijk gezin. Blondin had van jongs af al een passie voor paarden en besloot nog voor zijn achttien jaar om mee te trekken met reizende gezelschappen. Daar leerde hij onder begeleiding van zijn mede-artiesten de kneepjes van het vak. Hij kreeg de kans om zijn paardenacts verder uit te werken en te tonen aan volle zalen. Zo groeide hij uit tot één van de grootste artiesten in de ruiterbehendigheid van zijn tijd. Zijn shows brachten hem naar Nederland, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland, maar hij keerde steeds terug naar Gent.

Honderd jaar later maakte Fréderic Demeyer (1867-1913) dezelfde keuze. Als veertienjarige jongen vertrok hij van huis en sloot hij zich aan bij een rondtrekkend circus. Hij trad voor het eerst op met een evenwichtsnummer op stoelen in Circus Libot, De Jonghe, Thijs en De Vos.

Beide mannen stonden zo aan het begin van twee grote circusfamilies. (link naar parades: Frederic & Pierre hebben er elk één)

Elk familielid nam een of meerdere nummers voor zijn rekening. Zo hadden familiecircussen enkele financiële en praktische voordelen. Ze moesten weinig andere artiesten inhuren om een volwaardige show te kunnen aanbieden. 

Artiestgroepen bestaande uit een koppel of vader, moeder en de kinderen kwamen vaak voor.

Circussen waren familiebedrijven waarin verschillende generaties samenwerkten. Binnen de circusfamilie had je de kernfamilie. Meestal reisden ook externe artiesten één of meerdere seizoenen mee. Ze kwamen van andere Belgische circusfamilies of uit het buitenland. Alle circusfamilies kenden elkaar. Dat iemand uit de ene familie voor enkele seizoenen optrad in het gezelschap van een andere familie was dus niet uitzonderlijk.

Een externe artiest is net zo goed deel van de circusfamilie als elk ander lid. De circusfamilie is een gekozen familie. Lucky Malter, het enige kind van Ulrich en Irene Malter, stierf in 1999 aan een slepende ziekte. Later gaven Ulrich en Irene de leiding van het Wienercircus door aan iemand buiten de Malter familie: Ricky Cannone.

Hoe ontplooi je je als artiest? Circusscholen bestonden niet. Je werd geen acrobaat door naar een school te gaan voor acrobatie. Nee, je leerde het temidden van de actie, van je ouders of van de andere artiesten in het gezelschap. Blondin, Fréderic en Pierre kregen hulp van hun mede-artiesten om hun talenten te ontdekken. Zulma, Gaston, Odilon, Ricky … kregen het met de paplepel mee van hun ouders.

Ook in turnclubs ontdekten menig man en vrouw de passie voor beweging. Voor hen begon het als hobby, maar de passie was zo groot dat ze de stap durfden te zetten naar een circuscarrière. 80% van de Vlaamse circusartiesten, in de vorige eeuw, hebben eerst hun talenten in de turnclub ontwikkeld en zijn dan pas het circus ingegaan. Bovendien gingen circusdirecteurs zelf nieuw talent scouten in de turnclubs. 

Dit betekende het begin van een 50 jaar lange circuscarrière. Later toerde hij door Amerika en speelde hij enkele seizoenen in Circus Demeyer samen met Eugène Babusio, Harry Merks en Corneel van Hummelen

Vanaf 1993 verandert dit. Het eerste circusatelier in Vlaanderen, Cirkus in Beweging, ziet dan het daglicht. Vanaf 2000 volgen steeds meer circusscholen en ateliers. Kinderen moeten niet meer in een circusfamilie geboren zijn of de gedurfde sprong te wagen weg van huis. In circusateliers kunnen jong en oud terecht om circusacts te leren. Op circushogescholen worden studenten opgeleid tot professionele circusartiesten. Het aantal artiesten uit circusfamilies daalt, maar de instroom van buitenaf stijgt.