Het leven onderweg

Het circus is voor de artiesten hun huis en thuis. Een leven onderweg is een actief leven. Als toeschouwers zie je de show, de acts, de artiesten in de piste. Maar stond je al stil bij wat er gebeurt wanneer de artiesten de piste verlaten?

Het circusleven is meer dan de show. Het start ‘s morgens vroeg en eindigt ‘s avonds laat. Het brengt heel wat uitdagingen met zich mee. 

Bij het krieken van de dag …

Collectie Huis van Alijn, drukker | Beyaert-Sioen, Léon, objectnummer 2002-078-125.

Bij het krieken van de dag zijn de eerste circusmensen al hard aan het werk. Toen dieren nog een belangrijke plek hadden in het circus was hun dagelijkse verzorging prioritair. En dat ging ver. In het Tiroler Circus van de familie Malter (1960-72) was de eerste dagtaak van de kinderen de dieren te eten geven. Boterhammen met confituur smeren voor de apen en groenten snijden voor de olifanten. Pas wanneer die taak rond was, konden ze zelf ontbijten.

Wat met hun onderwijs? In de 19e eeuw gingen weinig circuskinderen naar school. Wat de ouders belangrijk vonden om te leren, brachten ze hun kinderen zelf bij, maar de meeste tijd ging naar het circus. Dat veranderde met de invoering van de leerplicht in 1901. Kinderen moesten leren schrijven en rekenen, op school, tussen hun 6 en 12 jaar.

Alleen, als je niet op één vaste plek blijft, hoe doe je dat dan? Veel kinderen kregen thuis les van de ouders of van iemand uit het gezelschap. Grote circussen organiseerden een eigen school met meereizende leraren. Als dat niet kon, gingen de kinderen van de ene naar de andere school, op de plek waar ze op dat moment stonden. Tijdens de winterstop kon je als kind langer op één school blijven. Toen het Wiener Circus in Gentbrugge op het winterkwartier stond, gingen de kinderen van Ulrich Malter bijvoorbeeld naar school in Melle. Later gingen veel kinderen naar het internaat voor circus-, kermis- en schipperskinderen.

Rondtrekken met een circus?

Rondtrekken met een circus? Dat betekent veel opzetten- en afbreken. Een circus is een geoliede machine. Iedereen heeft er meerdere taken en rollen, voor en achter de schermen. Het 25-koppige team van het Wiener Circus is zo’n geoliede machine. Na de laatste voorstelling breken ze in amper anderhalf uur tijd de hele tent af en laden ze het op de vrachtwagens. De mannen ontfermen zich over de tent zelf, terwijl de vrouwen de rekwisieten en de stoelen opladen. Elk tentonderdeel en rekwisiet heeft een exacte plaats, tot op de centimeter. Enkel met een sterke samenwerking, duidelijke taakverdeling en goede organisatie is dit zo vlot te realiseren.

Wat met het transport? De manier van rondtrekken veranderde door de tijd. De eerste gezelschappen trokken rond met paard en kar. Iedereen had zijn eigen woonwagen. Daarnaast waren er karren met materiaal en karren met dieren. Het was een lange karavaan die door de stad trok. Met de opkomst van de auto vervingen de gemotoriseerde woonwagens de paarden. Naast de auto vervoerden ze het materiaal en de dieren via circustreinen. Later maakten ze gebruik van omgebouwde vrachtwagens en Amerikaanse trucks met vrolijke lichten. De wagens waren altijd opvallend aangekleed en op elke wagen stond de naam van het circus. Bij het binnenrijden van een dorp/stad maakten de artiesten veel show. Het was de ultieme kans om te laten horen dat ze er waren. Een rijdende reclamestoet.

In het Tiroler Circus (1960-1972) van de Malter familie was één camion de keuken, één de salon, de slaapkamer van de ouders en van de kinderen waren in een andere wagen. 

Het Tiroler Circus met de caravans en camions. Collectie Sarah Malter.

Doordat het leven onderweg niet makkelijk was, konden circusartiesten gelukkig wel rekenen op de ondersteuning van de kapucijnen voor aalmoezen, wekelijkse missen, doopsels, enzovoort.

Rondtrekken betekent uitdagingen aangaan

Wanneer je rondtrekt ben je afhankelijk van veel factoren: de circusseizoenen, de weersomstandigheden, de plaats, het stadsbestuur en de wetgeving. Zeker die laatste is de afgelopen jaren strenger geworden. 

Circussen trokken niet het hele jaar rond. Het circusseizoen liep van februari/maart tot november. Tot in de jaren ‘50 verbleven verschillende circussen in de wintermaanden op Koer Vyncke in Gentbrugge. Circus Minnaert kon je daar bijvoorbeeld elke winter tot 1959 terugvinden. Ook de familie Malter zag je er vaak. Een winterstop betekende niet minder werken. Ze maakten net dankbaar gebruik van de extra tijd. Ze staken een nieuwe show in elkaar, oefenden nieuwe acts en herstelden wat stuk was.  Natuurlijk hadden de dieren nog altijd verzorging nodig. Sommigen bleven voorstellingen geven in zalen. Vandaag zijn rondtrekkende circussen minder verbonden aan een seizoen. Het Wiener Circus reist zelfs het hele jaar door.

Wanneer je rondtrekt en in tenten een voorstelling geeft, ben je uiteraard afhankelijk van de weersomstandigheden. Hevige stormen en regenval waren de grootste nachtmerries van elk circus. In 1908 sloeg het noodlot bij Cirque Variété toe. Ze hadden net hun tent opgezet in Oosterzele toen er een sterke wind opkwam. De sterke wind veranderde snel in een meedogenloze storm. De wind rok de palen uit de grond en de tent scheurde aan flarden. Noodweer zorgde altijd voor financiële deuken.

CIRQUE VARIETE VOOR DE STORM, 1903. André De Poorter, Belgische circussen en foortheaters (Tielt: Lannoo, 2005.)

Bij de aankomst op een plein zijn de eerste vragen altijd: waar is water, waar kunnen we inkopen doen, waar is het dichtstbijzijnde café? Later ook: waar is de elektriciteitsaansluiting? Tijdens een toer deden circussen gemiddeld 30-35 dorpen en steden aan. Stel je voor! Dertig keer afwachten of je standplaats goede voorzieningen had. Dat is onhoudbaar. Vaste standplaatsen en routine werden dus een ‘must’.

Circussen betrokken de buurtbewoners van de Houtem Jaarmarkt bij het circusgebeuren. Je kon op voorhand kaartjes kopen bij de kruidenierswinkel. En als er te weinig zitplaatsen waren ging de circusdirecteur van deur tot deur om extra stoelen te verzamelen. En de muziek? Daarvoor schreven de circussen soms zelf de lokale fanfares en muzikanten aan.

Cafés waren de lokale ontmoetingsplek en dankbare plaatsen voor circusartiesten. Op café konden ze praten met de lokale inwoners en luisteren naar hun verhalen.  

Afhankelijk van de wetgeving

Helaas verwelkomde niet elke plaats de circussen even hartelijk. Circussen moesten hun standplaats reserveren. Het gebeurde regelmatig dat de circusdirecteur drinkgeld gaf aan de commissarissen, veldwachters of gemeentesecretarissen om een standplaats te bemachtigen of een vergunning voor volgend jaar te verzekeren. Toen kon dat nog. Na de jaren ‘60 groeide bij sommige lokale stads- en gemeentebesturen de argwaan. Mede door zogenoemde “piratencircussen” uit het buitenland die zonder overeenkomst hun tenten op stelden. De controles werden opgevoerd en het werd steeds moeilijker vergunningen te verkrijgen. 

Circussen zijn dus erg afhankelijk van de wetgeving. Lange tijd keek de regering niet om naar circussen. Er was geen wettelijk kader en geen financiële steun. Dat terwijl de kosten voor standgeld, elektriciteit, taksen en verplaatsingskosten sterk stegen. Vanaf 1978 werd de ontwikkeling van een beleid ingezet. Vlaamse circussen werden toen opgenomen in de lijst van culturele manifestaties van het ministerie van de Nederlandse cultuur (onder minister Rika De Backer). In 1998 kreeg Circus Ronaldo de titel ‘Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen’. In 2001 maakte minister van cultuur Bert Anciaux een klein steunbedrag vrij voor circussen die zich hielden aan de reglementen in verband met veiligheid, vergunningen, leerplicht en dierenwelzijn. Anciaux probeerde op die manier het vertrouwen bij de stads-en gemeentebesturen te herstellen. In 2002 kwam er een afsprakennota tussen de Vlaamse Regering en zeven circussen met als doel de beeldvorming te verbeteren en artistieke vernieuwing te stimuleren. In 2007 volgde een tijdelijk reglement als opstap naar de ontwikkeling van een circusdecreet.

Het feitelijke eerste circusdecreet kwam er in 2009. Recent, in 2021, werd het circusdecreet aangepast om beter te voorzien in de noden van de circusgezelschappen en ateliers. Het Circusdecreet in Vlaanderen geldt internationaal als voorbeeld. Ondanks dat, hebben circusgezelschappen het niet makkelijker. Subsidies aanvragen blijft administratief echter uitdagend en de bedragen blijven klein. Daarom blijft de meerderheid van de gezelschappen onder de vijf personen.